Journalistiek springt schrikbarend achteloos om met freelancers in oorlogsgebieden

Zeventig dollar. Een kleine vijfenvijftig euro. Zoveel was het leven waard van Francesca Borri in Syrië voor haar opdrachtgevers. In een gruwelijk essay beschrijft de Italiaanse freelance journaliste hoe zij telkens weer haar leven riskeerde voor verhalen waarmee ze een habbekrats verdiende.

Dat terwijl de aanschaf van een geschikt kogelvrij vest en helm al snel neerkomt op duizend dollar. Die noodzakelijke investering kon Borri er met vijftien artikelen uithalen. Maar nog niet de dingen als reiskosten, overnachtingen in schuilplekken en de vaak onbetaalbare verzekeringen voor journalisten in conflictgebieden.

Lees verder op Tone, of hieronder:

Borri: “Redacteuren weten dat je alles doet voor die zeventig dollar […] Ze weigeren misschien een handgemaakte voetbal te kopen gemaakt door een Pakistaans kind. Jouw artikel kopen ze wel gewoon.”

Het verhaal van Borri – een van haar opdrachtgevers: “Ben je gekidnapt? Wil je dat in realtime twitteren?” – is extreem en gaat zeker niet op voor alle opdrachtgevers. Maar het is wel exemplarisch voor de positie waarin freelancers in conflictgebieden zich bevinden. Alsof het niet al erg genoeg is dat het woord “PRESS” op je kogelvrije vest of auto tegenwoordig eerder een schietschijf is dan een schild.

Is het verslag doen van een conflictgebied als Syrië nog wel de risico’s waard?

We zien nu wat er in plekken als Syrië voor gruwelijkheden voltrekken voor het oog van de camera. Wat zou er gebeuren als de wereld niet meer toekijkt? Het verhaal in Syrië moet daarom verteld blijven worden, zegt de Brits-Irakese beeldjournalist Aymann Oghanna resoluut vanuit zijn standplaats in Istanbul toen ik hem sprak voor een artikel voor NRC Handelsblad. “Er zijn in dit conflict al meer dan honderdduizend mensen omgekomen. Dit verhaal kan en mag je niet negeren”.

Toch weigerde Oghanna te werken voor opdrachtgevers die zelf geen journalisten op pad wilden sturen omdat Syrië te gevaarlijk was, maar wel producties kochten als ze aangeboden werden zonder de verantwoordelijkheid te nemen voor de journalist. Dit creëerde een gat waar jonge en onervaren freelancers, die kans zagen op roekeloze wijze een naam voor zichzelf te maken, maar al te graag in sprongen. Funest voor de relatie tussen ervaren freelancer en redactie.

Voor Oghanna legde Syrië de scheve verhouding in de industrie bloot. Je was niet meer veilig in het land, maar ook niet meer bij je opdrachtgever.

Het gevaar in Syrië is uiteraard gelijk voor alle journalisten. Een vast salaris beschermt niet tegen een kogel, een granaatscherf of een ontvoering. Maar hoe achteloos de industrie omspringt met freelancers is schrikbarend, terwijl een aanzienlijk deel van de verslaggeving wel in hun handen ligt.

Freelance journalisten hebben uiteraard ook een eigen verantwoordelijkheid voor hun veiligheid. Zij overzien zelf de risico’s van hun verslaggeving en kunnen zonder tussenkomst van redacties alsnog gevaarlijke verhalen pitchen. Maar impliciet wordt risico’s nemen door sommige opdrachtgevers aangemoedigd.

Een goed voorbeeld daarvan is te vinden in een subliem artikel van GQ: Shooting the Messengers. Toen Sunday Times correspondent Miles Amoore in augustus 2011 Tripoli binnenreed ketste een kogel van een sluipschutter tegen zijn helm. Hij bleef ongedeerd. Toen Amoore als eerste journalist verslag deed van de inname van het complex van Gaddaffi, was dat verhaal ergens diep verborgen in de krant. Wat haalde de voorpagina? Hoe hij de aanslag op zijn leven overleefde. Dat verkocht immers meer kranten.

Het is te makkelijk om freelance journalisten weg te zetten als avonturiers en oorlogstoeristen. Die zitten er natuurlijk ook tussen: de Japanse vrachtwagenchauffeur die vakantie viert aan de frontlinie in Syrië, de Russische rechter die bijklust als oorlogsverslaggever of de maatschappelijk werker die journalistje wilde spelen en een paar keer de dood in de ogen keek. Maar dit zijn excessen.

“De mensen die ons van avonturisme betichten, zijn meestal diegenen die ons vanaf hun bureau dwingen om een paar meter dichter op de actie te gaan zitten”, vertelde oorlogsfotograaf Danny Gold. Samen met journaliste Anna Day sprak hij tijdens een panelgesprek in New York over de toekomst van conflictverslaggeving. Day vertelde hoe opdrachtgevers haar pushten bepaalde risico’s te nemen voor verhalen in Aleppo. En toen ze achteraf realiseerde dat ze ook zonder deze levensgevaarlijke risico’s een verhaal had, voelde ze zich onwijs “belazerd”.

Maar ook Day ziet, net als Oghanna, conflictverslaggeving als noodzakelijk. Daarom richtten zij samen met andere freelancers deze zomer het Frontline Freelance Register op. Deze internationale belangenorganisatie wil, door alle leden te verplichten onder andere veiligheids- en EHBO-trainingen te hebben doorlopen, opdrachtgevers dwingen tot betere arbeidsvoorwaarden. Maar ook erkenning van hun werk en inzet.

Ook andere initiatieven als Reporters Instructed in Saving Colleagues (RISC) moeten het werk in conflictgebieden verbeteren door betaalbare veiligheidstrainingen aan te bieden. RISC werd na de dood van beeldjournalist Tim Hetherington in Libië in 2011 opgericht door zijn naaste collega Sebastian Junger. Hetherington stierf aan een verwonding door een granaatscherf omdat zijn collega’s geen EHBO konden.

Voor Junger was dit de druppel. Hij richtte RISC op en stopte als oorlogsverslaggever. Voor Junger was de kant die het journalistieke beroep op ging onverantwoord: “Het klinkt misschien ouderwets, maar het is jouw taak om de mensen om je heen te kunnen beschermen. Als persoon mag je niet gokken met levens”.

Een mooie omschrijving van waar de grens voor conflictverslaggeving moet liggen. De wereld informeren van gruwelijke misdaden die plaatsvinden in landen Syrië is een nobel en noodzakelijk streven. Maar als je niet kan zorgen voor de gewonde collega naast je, is dat een risico te veel.

Share

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *